kinderen_kleurenblind

Op een dag besluit de moeder van vijfjarige Jax dat zijn blonde haar te lang is en dat hij naar de kapper moet. ‘Mag ik dan hetzelfde kapsel als mijn vriendje Reddy?’ vraagt Jax hoopvol. ‘Dan kunnen we de juf voor de gek houden. Dan kan ze niet meer zien wie wie is!’ Een alledaags verhaal lijkt het. Behalve dat Jax wit en blond is en Reddy heel donkerbruin met zwart kroeshaar. Jax kreeg hetzelfde kapsel als Reddy en de jongetjes deden de volgende dag op school net alsof ze de ander waren. Nieuwsberichten zoals deze worden vaak wijd verspreid op sociale media. Het verhaal geeft een ogenschijnlijk positieve boodschap die mensen graag lijken te horen: deze kinderen zien geen verschillen op basis van huidskleur en zijn in die zin dus ‘kleurenblind’. En als kinderen verschillen op basis van etniciteit of ras niet zien, kunnen ze ook geen racistische vooroordelen hebben. Onderzoek laat echter zien dat het beeld van ‘kleurenblinde’ kinderen een mythe is. In deze blogpost vertellen we je meer over deze mythe en de ontwikkeling van vooroordelen bij kinderen.

Uit onderzoek weten we dat kinderen al heel jong verschillen tussen mensen met verschillende etnische achtergrond kunnen zien: als baby’s 3 maanden oud zijn hebben ze al een voorkeur voor gezichten van mensen met dezelfde etnische achtergrond als zijzelf (mensen uit hun ingroup). Rond 4-5 jaar komt deze voorkeur voor anderen die op hen lijken ook tot uiting in andere vormen. Kinderen kiezen dan bijvoorbeeld liever een kind dat op hen lijkt om mee te spelen, en beoordelen kinderen die op hen lijken positiever dan anderen. Sommige kinderen hebben ook negatieve houdingen ten opzichte van anderen die er juist anders uitzien dan zijzelf (mensen uit een outgroup). 

Een meta-analyse uit 2011 heeft al het beschikbare onderzoek over vooroordelen bij kinderen tot dan toe gebundeld. Uit deze bundeling blijkt dat vooroordelen ten opzichte van gemarginaliseerde etnische groepen pieken rond een leeftijd van 5-7 jaar. Deze meta-analyse liet ook zien dat het meeste onderzoek tot dan toe gedaan was in Amerika, en voornamelijk naar de vooroordelen van witte kinderen over zwarte kinderen. Omdat racisme ook in Nederland een probleem is (zie bijvoorbeeld rapporten over ervaren discriminatie en onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt), en etnische diversiteit in onze samenleving er anders uit ziet dan in Amerika, hebben wij dit onderzoek uitgebreid door te kijken naar kinderen in Nederland. Hierbij hebben we gekeken naar vooroordelen van en over kinderen met verschillende etnische achtergronden.

In een eerste studie hebben 140 witte Nederlandse kinderen van 6 tot 8 jaar oud meegedaan. Deze kinderen lieten we 12 foto’s van kinderen met verschillende achtergronden zien: witte kinderen, zwarte kinderen en kinderen met een Midden-Oosters/Noord-Afrikaans (MENA) uiterlijk. We vroegen de deelnemende witte kinderen zich voor te stellen dat ze bij deze kinderen in de klas zaten, en stelden ze vervolgens een aantal vragen. Dit waren drie positief geformuleerde en twee negatief geformuleerde vragen: 1) Naast welk kind zou je het liefst willen zitten? 2) Naast welk kind zou je niet willen zitten? 3) Welk kind zou je meenemen naar huis om mee te spelen? 4) Welk kind zou je niet meenemen naar huis om mee te spelen? 5) Wie van deze kinderen zou je uitnodigen voor je verjaardagsfeestje? De kinderen wezen telkens de foto’s aan van degenen die ze uitkozen als antwoord op de vraag. Uit de resultaten blijkt dat de deelnemende witte kinderen in antwoord op de positieve vragen het vaakst kozen voor de witte kinderen op de foto’s. Als antwoord op de negatieve vragen kozen ze juist het minst vaak voor witte kinderen op de foto’s. Deze resultaten laten al zien dat kinderen in Nederland geen uitzondering zijn, en dat ook bij jonge witte Nederlandse kinderen al een voorkeur voor de eigen etnische groep, en een negatieve houding ten opzichte van andere etnische groepen voorkomt.

In een vervolgstudie hebben we ook kinderen met andere etnische achtergronden gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. Aan deze studie* hebben 145 witte Nederlandse kinderen, 78 Turks-Nederlandse kinderen, en 57 Afro-Nederlandse kinderen tussen de 6 en 10 jaar oud meegedaan. We lieten hen opnieuw 12 foto’s zien, waarop witte kinderen, zwarte kinderen, en kinderen met een MENA uiterlijk stonden, en stelden hen dezelfde vragen als in de eerste studie. De witte deelnemende kinderen kozen opnieuw het vaakst voor witte kinderen op de foto’s bij positieve vragen, en het minst vaak voor witte kinderen op de foto’s bij negatieve vragen. Bij de Turks-Nederlandse en Afro-Nederlandse kinderen waren de antwoorden anders: zij kozen bij de positieve vragen net zo vaak voor kinderen die op hen lijken als voor witte kinderen op de foto’s. De voorkeur voor hun eigen etnische groep was dus sterker dan die voor kinderen met andere gemarginaliseerde etnische achtergrond, maar niet sterker dan hun voorkeur voor witte kinderen. Bij de negatieve vragen zagen we daarnaast dat de Afro-Nederlandse kinderen even vaak voor alle verschillende etnische achtergronden op de foto’s kozen. Bij de witte en Turks-Nederlandse kinderen zagen we dat niet: zij kozen het vaakst voor zwarte kinderen om niet naast te zitten en niet mee te spelen.

In een derde studie* hebben we 80 Chinees-Nederlandse kinderen tussen de 7 en 10 jaar oud dezelfde vragen gesteld. Zij konden hierbij kiezen uit 16 foto’s van kinderen met vier verschillende etnische achtergronden: witte kinderen, zwarte kinderen, kinderen met een MENA uiterlijk, en kinderen met een Oost-Aziatisch uiterlijk. De antwoorden van deze kinderen lijken op die van de Turks- en Afro-Nederlandse kinderen. Als antwoord op de positieve vragen kozen de Chinees-Nederlandse kinderen net zo vaak voor kinderen die op hen lijken als voor witte kinderen op de foto’s, maar minder vaak voor zwarte kinderen en kinderen met een MENA uiterlijk. Als antwoord op de negatieve vragen kozen ook de Chinees-Nederlandse kinderen het vaakst voor de zwarte kinderen op de foto.

Al deze studies samen laten zien dat ook kinderen in Nederland niet ‘kleurenblind’ zijn en al vroeg vooroordelen ten opzichte van andere etnische groepen hebben. Kinderen tussen de 6 en 11 hebben al vooroordelen die overeenkomen met maatschappelijke ongelijkheid in Nederland. Alle kinderen willen het liefst omgaan met witte kinderen en kinderen die lijken op henzelf, en minder graag met kinderen met andere etnische achtergronden. Dit kan leiden tot sociale uitsluiting en discriminatie van kinderen uit gemarginaliseerde etnische groepen, met verstrekkende gevolgen voor hun mentale en fysieke gezondheid. Hoewel alle kinderen uit gemarginaliseerde etnische groepen op basis van deze onderzoeken risico lijken te lopen op sociale uitsluiting, lijkt het risico voor zwarte kinderen in Nederland het grootst.

Het antwoord op de vraag ‘Zijn kinderen ‘kleurenblind’?’ als het gaat om etniciteit is dus nee. Naast dat kinderen al jong verschillen zien, ontwikkelen ze ook al vroeg vooroordelen. Gelukkig wordt er ook steeds meer onderzoek gedaan naar het verminderen en voorkomen van vooroordelen. Zo wordt bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar verschillende aanpakken wat betreft het bespreken van etnische diversiteit. Benieuwd wat we daarover weten? Lees dan de volgende blogpost ‘Etnische verschillen bespreken of het onderwerp juist vermijden?’ in onze serie ‘Kinderen in de multiculturele samenleving’.

* De artikelen over deze studies zijn nog niet openbaar beschikbaar, omdat ze nog in het publicatieproces zijn.  

Deze blog is onderdeel van een serie waarin de resultaten van het onderzoek ‘Kinderen in de Samenleving’ van de Universiteit Leiden worden toegelicht. Deze blogpost is de eerste in de serie ‘Kinderen in de multiculturele samenleving’. Klik hier voor de tweede blogpost ‘Etnische verschillen bespreken of het onderwerp juist vermijden?’. Klik hier voor de derde blogpost ‘Opvoeden in kleur’. Klik hier voor de vierde blogpost ‘Kleur en racisme bespreekbaar maken: hoe doe je dat?’.

Het onderzoeksteam ‘Kinderen in de Samenleving’ bestaat uit prof. dr. Judi Mesman, dr. Rosanneke Emmen, dr. Ymke de Bruijn, Fadime Pektas MSc, Daudi van Veen MSc, en Yiran Yang MSc.

Deze blogpost werd geschreven door Ymke de Bruijn en Judi Mesman.